Als alles voor het oprapen ligt, is niets meer iets waard

Een vriendin en ik kopen elke winter een staatslot voor elkaar. Het geeft altijd weer aanleiding tot een van onze favoriete gesprekken, beginnend met de vraag: Wat zou jij doen als je de loterij wint? Dit jaar kwam ik tot een verrassend antwoord.

We liggen op de bank tijdens een van onze serie-bingewatch-avonden, tussen twee afleveringen in.
‘En?’ vraag ik, als ik mijn zevende koekje heb weggekauwd. ‘Wat zou jij doen?’
‘O Merel,’ zegt ze, ‘wat ík zou doen…’ Haar ogen knijpt ze tot spleetjes, haar gedachten zijn al bij die alternatieve realiteit, waarin ze een bedrag met zes nullen, of misschien wel zeven, op haar bankrekening bijgeschreven krijgt.

En dan komen ze. De dromen. De gerenoveerde doch authentieke boerderij in Waterland waar we dan gewoon voor de gezelligheid sámen gaan wonen, de wereldreizen die we ondertussen ook nog even maken, de feestjes die we zullen organiseren, al die cadeautjes die we voor onze geliefden zullen kopen. Ik fantaseer over alleen nog maar leuke opdrachten aannemen. Hoe makkelijk en fijn het leven dan zal zijn. Met die miljoenen ligt de wereld aan onze voeten. Elke keer als we ons verliezen in deze fantasieën voelt het weer even mogelijk, zo’n leven.

Lees ook: Tijd, toch écht belangrijker dan geld

Een paar dagen geleden fietste ik na onze zoveelste miljoenen-fantasie-uitspatting naar huis. Plotseling werd ik overvallen door een sterke realisatie. Klaar als een klontje was het opeens. Die miljoenen wilde ik helemaal niet. En ik wist ook meteen waarom.

Sinds ik ben gaan werken ruim tien jaar geleden schurk ik elke paar jaar wel tegen een burn out aan. De reden? Nee, geen satanistische teamleider, geen gillende bloedjes van kinderen aan mijn rokken. Het is veel lulliger. Prestatiedrang. Keuzestress. Voor mensen in andere tijden en werelddelen waarschijnlijk volstrekt onbegrijpelijk, maar de symptomen zijn er niet minder om: chronisch verkrampte rugspieren, vicieuze piekercirkels, ademnood.
Er is zoveel wat ik kan doen, wat ik zou moeten doen: optimaal presteren bij elke opdracht, als vrijwilliger wandelen/converseren/ganzenborden met bejaarden/vluchtelingen/probleemjongeren, lekker spontaan met vrienden naar een hip festival in Kroatië, even naar Stockholm vliegen voor die bijzondere tentoonstelling, Boliviaanse weesjes Engels leren, een weelderige tuin aanleggen op mijn dakterras, een bestseller schrijven, Chinees leren, drie keer per week trainen voor de marathon, een derde studie, een vierde. En een cursusje mindfulness om tot mijn authentieke kern te komen.

Rielekst man.

Ik sleep mezelf door Londen’s Soho om sfeer op te snuiven, maar eigenlijk wil ik een winterslaap doen. Winterslaap is echter zooo… never. Ik lig op de grond van mijn woonkamer te bedenken wat voor onwijs ludieks ik nu weer zal doen met mijn inrichting. De fruitschaal als lampenkamp, is dat niet retecool? Of andersom? Een diepe existentiële vermoeidheid belet me op te staan.

Zzzz…

Ik hoef die miljoenen niet, hoor. Dan moet ik het namelijk uitgeven. Aan weekendjes Kaapstad en Sjanghai. Bronzen beelden in mijn boomgaard. Hele Afrikaanse dorpen van de ondergang redden. Nog zeven studies. Omdat het kán. En hoe meer kan, hoe meer moet. Hoe meer kan, hoe minder de dingen waard worden. Omdat ze allemaal maar zo voor het oprapen liggen. De enige uitdaging zit hem erin nóg meer geld te verdienen. Voor het eerst in mijn leven snap ik bankiers die van baan wisselen voor een nóg grotere bonus, ondanks hun duizelingwekkende bankrekening. Als je al rijk bent valt er niets meer te veroveren. Dan wordt geld geen middel meer, maar een doel.

Laat maar dus, die miljoenen. Ben ik even blij dat de kans nihil is dat ik die loterij win. Zo blijf ik gewoon fijn een arme sloeber.

Ps. Maar stel je vóór, hè…?

Lees ook: Hoeveel geld heb je nodig om gelukkig te zijn?

Gerelateerde artikelen

Back to top button