Hoe ik mijn belangst verloor (en dat meer blootlegde dan ik had gedacht)

Net als veel mensen die opgroeiden in tijden van e-mail en social media heeft Ezra een vervelende aandoening: belangst. Dankzij al die moderne communicatiemiddelen kon ze er goed mee leven, totdat ze inzag dat ze therapie nodig had. Beltherapie, welteverstaan.

Er waren tijden waarin ik zo weinig belde, dat ik mijn eigen ringtone niet eens herkende als hij afging in een volle tram. Als ik een keer verplicht was om te bellen, bijvoorbeeld voor mijn werk, ging dat altijd gepaard met uitstelgedrag en neurotische rituelen. Zo schreef ik steevast een script uit en lag er heel gênant een briefje op mijn bureau dat begon met ‘hallo u spreekt met Ezra.’ Als mijn collega’s langsliepen verborg ik het snel onder mijn hand.

Mijn telefoon oppakken voelde als onvoorbereid een podium opgaan. En in die vergelijking lag misschien wel de kern van mijn angst. WhatsApp en andere chatfuncties geven je controle over de communicatie, de mogelijkheid om na te denken over elke reactie, terwijl een telefoongesprek eerder als improvisatietheater voelt. Wat betekent dat een gesprek ook anders kon lopen dan je denkt, dat er een ongemakkelijke stilte kan vallen. En stiltes tijdens een telefoongesprek, dat leek me een beetje als een grappig bedoeld theaterstuk waarom niemand lacht.

Toch kon ik rationeel gezien – en niet gehinderd door mijn neurotische angst – alleen maar voordelen ontdekken aan telefoneren. Zo wordt de communicatie er heerlijk economisch van. Je stelt een vraag, de ander antwoordt meteen, en als je een afspraak maakt leg je die à la minute vast. Bij WhatsApp delen mensen alles op in losse berichtjes (wanneer? waarheen? hoe laat?) die je per stuk moet beantwoorden. En om een of andere reden komen die altijd binnen als je net bij de supermarkt/een vergadering/tandarts bent en je dus niet kunt antwoorden, waardoor je het vergeet en pas herinnert als je weer bij de supermarkt/vergadering/tandarts bent. Nee, eigenlijk had ik geen reden om niét te bellen.

Ongeveer een jaar geleden besloot ik dat ik hier iets aan moest doen. Een maand lang zou ik alleen nog maar bellen. Het was een soort shocktherapie, waardoor ik kon ontdekken wat het bellen me bracht en waar mijn angst nu precies vandaan kwam. Meteen de eerste keer waarop ik een vriendin moest bereiken had ik de neiging te appen, maar ik zette toch door. Of tenminste, als je met de telefoon in de hand door de kamer ijsberen en herhaaldelijk door de contacten scrollen doorzetten kunt noemen. Hoe treurig was het dat ik zelfs haar niet durfde te bellen, een vriendin waarbij ik me op mijn gemak voelde?

Ook in improvisatietheater kun je je oefenen. Ik merkte dat ik in deze maand van shocktherapie steeds minder uitstelgedrag vertoonde. De improvisatie waar ik zo bang voor was, die is tenslotte ook onderdeel van het echte leven en echte gesprekken. Ik probeerde om de telefoon aan mijn oor te vergeten en te doen alsof er echt iemand tegenover me stond. Het zorgde voor een gevoel van nabijheid dat ik bij chatgesprekken nooit had ervaren. Alsof ik de vrienden en kennissen die ik eigenlijk te weinig zag als een soort hologram op kon roepen. Bellen bleek een medicijn tegen het alleen-zijn en mijn belangst had me dus eenzamer gemaakt dan nodig. Een treurig inzicht dat me motiveert om het te blijven doen, om de telefoon op te pakken en mezelf het podium op te duwen.

Lees ook: 15x dit doe je als je werkontwijkend gedrag vertoont

Gerelateerde artikelen

Back to top button