‘Jamaar dan kan iedereen me horen…?’ Hoe Merel haar zangfobie overwon

Al sinds ze zich kan herinneren vindt Merel zingen in het openbaar doodeng. Zelfs als ze alleen is durft ze niet voluit mee te blèren met een nummer. Daar moest verandering in komen, vond ze. Ze ging bij een koor, klaar voor de afgang van haar leven.

Als basisschoolkind zong ik regelmatig een moppie mee met mijn cassettebandjes van Kinderen voor Kinderen (‘Ik krijg tieteehh!’) en Ja Zuster Nee Zuster (‘Een stekkie van de fuchsia. Van de fuch, fuch, fuchsia!’). Maar in de laatste klas ging het definitief mis. We moesten auditie doen voor de eindmusical. Ik kan nog steeds griezelen als ik terugdenk aan het moment dat ik de ruimte binnenkwam en bij de piano ging staan. Om een of andere onduidelijke reden waren de zenuwen overweldigend, plotseling was ik niets dan een bonkend hart. En verschrompelde stembandjes. De meester sloeg een toets aan. Of ik die na kon zingen, zei hij. Zijn stem leek vanuit een ander universum te komen. Wat er klonk toen ik mijn mond opendeed? Tja. Ik geloof dat de toon die ik produceerde überhaupt niet bestond. Ik kreeg de rol van lakei. Een van mijn vriendinnen was ook lakei. En zij had niet eens auditie gedaan.

In de jaren die volgden werd zingen voor mij symbool voor mijn stem laten horen en genadeloos afgaan. Het was niet dat ik het niet graag wilde. Op een podium de sterren van de hemel zingen leek me zo heerlijk, zo bevrijdend. Maar als ik me voorstelde dat IK dat zou doen, dan sloeg de paniek onmiddellijk toe. Het voelde alsof ik mijn eigen borstkas openbrak en iemand mijn hart aanbood om op in te rammen. Al jaren loop ik met het idee om zangles te nemen of bij een koor te gaan. Als ik zou durven zingen dan zou dat een markeringspunt zijn, een signaal voor mezelf dat ik op veel meer gebieden ruimte kon innemen. Deze zomer kwam de gedachte weer op. Wilde ik écht van deze angst af? Hup, actie in de taxi! Als je niet in beweging komt en risico’s durft te nemen, verandert er niets.

Afgelopen donderdag stond ik in een soort gymzaal met zo’n veertig koorleden in allerlei soorten en maten.
‘Ben je nieuw?’
Ik knikte. Mijn stem deed het nu al niet meer.
‘Je bent wat laat voor de stemscan, maar doe die anders maar in de pauze.’
Stemscan?? Wordt het hier opeens heel erg warm, of ligt het aan mij?

Het eerste uur mompelde ik een beetje mee met het eerste nummer dat werd gezongen, ik kende het niet. Maar het voelde al wel goed, middenin zoveel zanggeweld staan. Ook al kon ik horen dat dit geen professionele zangers waren, toch klonk het samen (vijfstemmig!) vrij fantastisch. Het begon al te stromen in me, de opwinding, de belofte.
In de pauze schuifelde ik naar de leraar voor de stemscan. Hij deed alsof we iets heel normaals gingen doen.
‘Zing eeeee, in deze toonhoogte en glijd als het ware naar dezelfde noot een octaaf hoger. Eeeee, eeeee, en weer terug.’
Verstand op nul, mond open en eeeee. De eerste ging nog wel. Hij ging hoger. Eeeee, eeeee, eeeee. Nog hoger. O help, ik weet niet of ik dat kan hoor. Niet nadenken Merel, zei ik tegen mezelf, gewoon doen. ‘Eeeeeee piiiieeeeppp eeeeeee.’
‘Dat is je kopstem,’ zei hij, ‘probeer het te doen vanuit je borststem.’
‘Jamaar,’ zei ik geschokt, ‘dan moet ik heel hard zingen. Dan kan iedereen me horen.’
‘Precies,’ knikte hij, ‘dat is ook de bedoeling.’

Het leek of ik op een T-splitsing stond. Aan de ene kant wachtte mij de volledig verlammende paniek. Teveel nadenken zou onherroepelijk leiden tot flauwvallen. Of over mijn nek gaan. En dan overdrijf ik voor de verandering eens niet. De andere kant van de splitsing was de LALALALA-kant. Vingers in je oren – ‘ik ben hier niet, ik ben hier niieet!’ – en gewoon doorgaan. Erin springen voordat je hebt kunnen bedenken hoe vreselijk koud het water is.
Oké fuck it. Ik was klaar voor de afgang van mijn leven. Als Satan’s stem uit mijn keel zou klinken dan zou ik hem met open armen verwelkomen. Ik haalde diep adem. Opende mijn mond. Lage eeeee. Ik kneep mijn ogen dicht en zong de hoge, zo hard als ik kon. EEEEE!! Holy shit. Ik hoorde mezelf. De toon. Dat was gewoon precies een octaaf hoger. Niets Satan-achtigs aan.
De dirigent had niet door dat de wereld zojuist 180 graden gedraaid was.
‘Doen we nog eentje hoger,’ zei hij. Ik voelde de slappe lach opkomen. Dit was ridicuul, ik zou toch niet… En hoppa! Eeeee! Tranentrekkend mooi zal het wellicht niet zijn geweest, maar het was onmiskenbaar de juiste toon. Heel hoog. Dat haalde ik dus gewoon.
‘Leuk,’ zei de leraar kalmpjes, ‘je hebt een groot bereik. En ik vind je erg muzikaal. Je hebt echt nooit gezongen?’
Ik wilde om me heen kijken. Hoorde iemand dit? Wat een giller! Het leven haalde nu wel een heel goede grap met me uit. Me vijfentwintig jaar opzadelen met een minderwaardigheidscomplex en dan gewoon even BAM zo’n opmerking erin gooien.

Ik voelde me zo hyper worden dat ik het liefst radslagen wilde maken door de ruimte. Maar ik glimlachte sereen en zei aha oja danku leuk ja daaag en katapultte naar beneden om in één keer een spa rood naar binnen te slaan, voor we weer zouden beginnen. Met koolzuurbellen in mijn neus en adrenaline in de rest van mijn extatische lijf zong ik. Omringd door veertig anderen, dat wel, maar ik zóng. Wat een overwinning.

Lees ook: Niet weten waar het schip strandt, of liever de boot missen?

Gerelateerde artikelen

Back to top button