Waarom ik mijn vertrouwen in de wereld een beetje begin te verliezen

A little kindness goes a long way, zo luidt een oud gezegde. En dat is waar, want van een beetje aardig zijn wordt de wereld mooier. Maar Vala vraagt zich zo langzamerhand af waar het heen moet met die wereld. Want we zijn helemaal niet meer zo aardig voor elkaar.

Onlangs stond ik met mijn man in een parkeergarage. Hij zat al in de auto en ik stond nog buiten, omdat de parkeerplek zo krap was dat hij er eerst uit moest rijden zodat ik in kon stappen. In gedachten verzonken stond ik om me heen te kijken, eigenlijk weinig anders ziend dan de hersenspinsels in mijn hoofd. Naast me kwam een auto aanrijden, met daarin een vader met zijn gezin. Hij parkeerde naast mij in en stapte uit. Waarna hij, volledig uit het niets, tegen me begon te schreeuwen.

“Wat kijk je nou, kutwijf?!” riep de voor mij volstrekt onbekende man recht in mijn gezicht. “Nou, wat kijk je?! Fok dat, weet je. FOK JOU, WIJF!” Met brute kracht werd ik uit mijn gedachten weggerukt door deze hele boze meneer die het nodig vond mij ten overstaan van heel Amsterdam voor rotte vis uit te maken. Zonder dat ik wist waarom. Ik keek namelijk helemaal niet naar hem. Ik keek helemaal nergens naar. Ik stond daar gewoon alleen maar. Te staan. Te béstaan eigenlijk. Meer niet. Een klein blond meisje, met een wollen mutsje op. Maar dat was blijkbaar niet de bedoeling. Dat ik daar stond. De wereld in te kijken met ogen die ik daarvoor gekregen heb. Dat ik er überhaupt wás. Op de wereld. Ofzo. Denk ik. Ik weet het namelijk gewoon niet. Waarom iemand uit het niets zo boos wordt en een ander uit begint te schelden. Ik wil het ook eigenlijk niet weten. Want ik word er heel verdrietig van.

Een tijdje geleden kreeg ik op een station ook al een klap in mijn gezicht van een wildvreemde vrouw omdat ze vond dat ik haar afsneed. Nadat ook zij begon te schelden en ik tegen haar zei dat dat toch niet nodig was en dat we beter gewoon allebei onze weg konden vervolgen, haalde ze uit en sloeg me vol in het gezicht. Ik heb nog drie dagen met een beurse wang rondgelopen. En met een beurs hart. Net zoals nu. Omdat ik het gevoel heb dat de wereld langzaam steeds lelijker wordt. Niet begrijp waarom mensen zo intrinsiek kwaad zijn, zoveel wantrouwen naar elkaar hebben. Want dat is het: er is zoveel nijd, boosheid en achterdocht bij mensen. En het vreet ons op, maakt ons de slechtste versie van onszelf. Terwijl we eigenlijk zo mooi zijn. Maar die schoonheid gaat steeds meer verscholen achter een heel lelijk masker.

Als ik de balans opmaak van de afgelopen maanden slaat die behoorlijk naar het negatieve uit. Niet alleen ben ik dus in het openbaar uitgescholden en geslagen, ook ben ik met grote regelmaat voor rotte vis uitgemaakt op social media, heb ik onvervalste hatemail ontvangen, ben ik beledigd en zelfs weleens bedreigd. En allemaal door mensen die ik helemaal niet ken, die mij niet kennen en die ik niks misdaan heb. Onvriendelijkheid en agressie zijn niet langer de uitzondering, ze zijn de regel. Lieve mensen, waarom is dat toch? Want echt, ik snap het gewoon niet.

“De wereld is gek geworden en dat moet je accepteren” zei iemand onlangs tegen mij. Maar ik weiger dat. Ik weiger te accepteren dat dit dus nu onze wereld is. Dat boos,- en verbitterdheid onze modus operandi is. Dat we elkaar uitschelden en naar het leven staan. Want ik geloof er namelijk niet in. Dat dat zo is. Ik geloof niet dat we elkaar niet meer lief hebben, elkaar niet meer willen vasthouden. Ik denk dat we elkaar alleen zijn kwijt geraakt in de stroomversnelling die het leven tegenwoordig is. In de stroom van ellende en enge dingen waar we tegen wil en dank in worden meegesleurd. Ik denk dat we eigenlijk niet echt boos zijn. Maar we zijn wel bang. En angst, dat is nou eenmaal een hele slechte raadgever. Daarom wil ik je vragen: als ik je aankijk, wil je dan even naar me lachen? Als ik mijn hand naar je uitsteek, wil je die dan vastpakken? Want samen zijn we altijd sterker. Hoeven we minder bang te zijn.

Ik zou zo graag willen weten wat er aan de hand is met de scheldende man in de parkeergarage. Waarom hij de behoefte voelde om een onbekende vrouw zomaar uit te foeteren. Want er moet toch iets met hem aan de hand zijn? Hij moet toch verdriet hebben, iets naars hebben meegemaakt, of zich niet gezien voelen? Ik vind het niet leuk om uitgescholden te worden, maar nog veel erger vind ik het dat zoveel mensen blijkbaar pijn hebben en daarom, soms zelfs letterlijk, om zich heen gaan slaan? Dat zoveel mensen blijkbaar ’s ochtends opstaan met wantrouwen in hun hart het gevoel dat iedereen en de hele wereld tegen ze is. En daardoor dus permanent in strijd-modus te staan. Zodat ze meteen in de tegenaanval kunnen. Zonder te kijken of die ‘vijand’  eigenlijk niet gewoon een vriend is.

De laatste tijd moet ik steeds vaker even huilen. Om de wereld die ik altijd zo mooi vond, maar waarin ik mijn vertrouwen begin te verliezen. Ik zit in de tram en kijk naar de opkomende zon die de stad een fenomenale tint roze kleurt. En hoop dat iedereen hetzelfde ziet als ik: een plek die de moeite waard is. En die dat alleen maar blijft als we daar, met z’n allen, ons best voor doen. Door elkaar aan te kijken en dan te glimlachen. In elkaars ogen liefde te zien, in plaats van haat. Want de wereld kent al bedreigingen genoeg. En als we zo doorgaan dan gaat de wereld niet ten onder aan het broeikaseffect, of aan de plastic soep. Maar wel aan een gebroken hart.

Lees ook: Levensles: de man en de zeesterren.

Gerelateerde artikelen

Back to top button